In 1959 stopte Bèr Vliegen, de alleenstaande broer van mijn vader, met de duivensport. Hij woonde en speelde op het erf van mijn vaders geboortehuis hoeve “Ravensbos”, waar de zus van mijn vader de boerderij beheerde met haar man Zef Kurvers. Samen met hun zoon en dus mijn neef Lei Kurvers (van duo Kurvers- de Weerd) besloten we op dit erf de duivensport verder te bedrijven. Lei elf jaar jong en ikzelf 18 jaar, begonnen de duivensport zonder enige kennis van zaken. We kregen veel aanwijzingen van andere liefhebbers, maar al snel leerden we dat de weg naar succes in de duivensport neerkomt op zelfstudie. Een heel belangrijk punt is dat de mentaliteit van de duif moet passen bij die van de liefhebber. Daarnaast moet de liefhebber zich een aantal stelregels eigen maken en daar niet van afwijken, ook al leest en hoort hij allerlei verhalen om zich heen. Momenteel heb ik een 40 tal stelregels opgemaakt en die vastgelegd in mijn computer. Het is de moeite waard deze zo nu en dan eens na te lezen, om weer met beide benen op de grond te komen.

Tijdens mijn verblijf in militaire dienst als telegrafist aan boord van Hr Ms Luymes, werd ik door Lei via de post op de hoogte gehouden van het reilen en zeilen op het duivenhok. De brieven van destijds gingen de wereld rond omdat ik met Hr Ms Luymes werd uitgezonden naar het toenmalige Nieuw Guinea. Aardig detail in dit verband is dat deze brieven door een neef bewaard zijn gebleven en dus ook de beschrijving van heel wat aanwezige duiven op het hok. Zo geschiedde tot 1965 en ben sindsdien, na mijn huwelijk met Lidia, zelfstandig verder gegaan met de duivensport.